Werkwijze

“Wanneer we de mogelijkheden van het kind en zijn zelfstandige activiteit vertrouwen en hem voor zijn eigen leerontwikkeling een ondersteunende omgeving bieden, is het tot veel meer in staat dan over het algemeen aangenomen wordt.”

“Een kind dat iets bereikt door zelfstandig te experimenteren verwerft een heel andere kennis, dan een kind dat een kant en klare oplossing krijgt aangeboden.” 

“De volwassene is op de achtergrond aanwezig, zichtbaar (of hoorbaar) voor het kind. Wanneer de volwassene het kind namelijk voortdurend bezighoudt, amuseert, helpt, stimuleert of prijst, dan krijgt hij niet de mogelijkheid om uit zichzelf te bewegen en te spelen”.

Een voorbeeld waarin de visies en werkwijzen goed samenkomen zijn de gevoelige periodes.
Het vertrouwen in de natuurlijke drang van een kind om zichzelf te ontwikkelen, ze daar zelfstandig mee te laten experimenteren en de manier waarop ik als gastouder de kinderen daarin begeleid.

Procesgericht werken 

Door te ervaren dat kinderen in een goede omstandigheid/omgeving zichzelf ontwikkelen ben ik procesgerichter gaan werken met de kinderen i.p.v. resultaatgericht. Het proces (de activiteit) zelf is namelijk heel belangrijk in het ontwikkelen van diverse vaardigheden. Als kinderen plezier hebben in het proces zelf, zullen ze dat graag doen en ontwikkelen ze zich daardoor vanzelf.

In mijn opvang zeg ik daarom vaak “van proberen kan je leren”. Het ervaren dat het niet gaat om het resultaat, maar om het proberen geeft kinderen meer zelfvertrouwen. Proberen kan elk kind namelijk.

Het kind leert daarbij zijn/haar voldoening en plezier uit de oefening zelf te halen en is niet afhankelijk van hulp en aanmoediging van de verzorger. Dat is te zien aan hoe het kind reageert op de aanwezigheid van de verzorger. Vaak is het kind zo intensief bezig met de oefening/activiteit dat het niet eens meteen in de gaten heeft dat ik haar/hem rustig bent aan het observeren .

En als het kind iets bereikt heeft, zijn we natuurlijk samen blij, maar als de nadruk op het proberen ligt en de omgeving/ het juiste uitdagende materiaal aanwezig is zal het kind vanzelf een volgende stap gaan maken.

Door procesgericht te werken help ik tevens de kinderen hun intrinsieke motivatie te ontwikkelen.

Zelf oplossingen laten verzinnen

In mijn opvang stimuleer ik de kinderen graag om zelf oplossingen te verzinnen voor obstakels die ze zelf ervaren tijdens een activiteit. Bijv. een kind is bezig om blokken naast elkaar neer te leggen, maar aan één kant van de rij blokken ligt een krat met dieren waardoor er geen blok meer bij kan. Natuurlijk kan ik het kind op het idee brengen om de krat weg te zetten, zodat de rij met blokken verder kan gaan. Als het kind de krat echter (nog) niet als obstakel ervaart onderbreek ik het spel van het kind. Als ik merk dat het kind is gestopt met het spel en ik merk dat het niet lukt om zelf een oplossing te verzinnen of wanneer het kind me zelf om hulp vraagt laat ik het zelf nadenken wat het zou kunnen doen.

Vaak komen kinderen (zelfstandig of na stimuleren om er zelf over na te denken) met oplossingen die een variatie aan hun spel toevoegen waar een kind veel meer van leert en daarmee zichzelf ontwikkelt.

Zo kan het bijv. besluiten om met de blokken een bocht te gaan maken om de krat heen (wat een andere vaardigheid vraagt dan blokken in een rechte rij leggen), het kan de blokken tegen de krat omhoog gaan zetten (welk blok of combinatie van blokken is net zo hoog als de krat), het kan de dieren uit de krat bij het spel gaan gebruiken, het kan besluiten aan de andere kant van de rij blokken verder te gaan enz. enz.

Positieve aanpak

In mijn opvang ga ik zoveel mogelijk uit van het geven van positieve regels. Een regel in mijn opvang is bijv. “binnen lopen we rustig en buiten mogen we rennen” i.p.v. “er mag binnen niet gerend worden”.

Het woordje “niet” probeer ik zeker bij de jonge kinderen zoveel mogelijk te vermijden.

Het is namelijk gebleken dat dit woordje in de eerste jaren “verdwijnt” bij het verwerken van de informatie. Een jong kind hoort bijv.: “niet rennen! “. Maar het eerste dat verwerkt wordt is “rennen!” Over het algemeen zullen kinderen zich willen richten naar de informatie die verwerkt is. In dit geval zal het kind dus juist gaan rennen en zal het even duren voor het kind beseft wat wél de bedoeling is. Daarom werkt het beter als ik ze vertel welk gedrag gewenst is. Zo verschuif ik hun focus naar het gewenste gedrag.

Natuurlijk zijn er altijd momenten/fases waarop een kind gaat uitproberen en soms zelfs bewust dwars zal reageren. Ook zullen jonge kinderen driftbuien kunnen hebben of zich boos terugtrekken als het niet loopt zoals zij graag willen. Dit hoort bij de ontwikkeling die jonge kinderen doormaken. Hierbij laat ik ook merken welk gedrag wel gewenst is, ik benoem daarbij wat ik graag zou willen zien. Als een kind zich boos terugtrekt accepteer ik dat even en meestal komt het na een korte tijd weer nieuwsgierig kijken en dan laat ik merken dat het welkom is en dat ik blij ben dat het er weer bij komt.

Emoties mogen er ook zijn, een kind mag boos zijn, een kind mag huilen, een kind mag blij zijn en een kind mag zingen als het blij is, een kind mag bang zijn, iets spannend vinden enz. We benoemen de emoties en praten er over met elkaar op andere momenten, zodat de kinderen ze leren herkennen én erkennen. Zo leren ze dat emoties er ook bij horen en er mogen zijn.

Soms lukt het echter zelfs met een positieve aanpak niet om het kind te helpen het gewenste gedrag te gaan vertonen. In dat geval kan het nodig zijn om het kind even uit de situatie te halen. In mijn opvang doe ik dat door jonge kinderen af te leiden en bij oudere kinderen door het kind even op de bank te zetten en tot rust te laten komen. Na ongeveer 2 minuten, ga ik dan bij het kind zitten om even te praten. Daarbij vraag ik rustig of het kind weet waarom ik het op de bank gezet heb. Vaak weet het dan zelf wel wat er fout ging en anders herhaal ik dat even kort. Het korte gesprekje sluiten we af door het gewenste gedrag te noemen en te vragen of dat gaat lukken, als het kind ja zegt laat ik merken dat ik daar blij mee ben, we knuffelen even en het kind kan weer verder. Mocht er een ander kind bij betrokken zijn geweest dan gaan we even samen sorry zeggen en vertellen wat hij/zij nu verder zal gaan doen.